Even een voorsmaakje van de tekst?
Wat er vooraf gebeurde:
Jonas
en Tobias zijn met hun nieuwe kano in de ondergrondse reien van Brugge
doorgedrongen. Op een bepaald ogenblik kunnen ze echter niet meer verder
en moeten ze terugkeren...
De terugtocht onder de
overwelfde Kraanrei verliep zonder problemen. In de verte zag Jonas al een
spleetje licht van buiten. Maar toen ze de plaats bereikten waar de open
riool aan de linkerkant in de wand verdween, begon Tobias af te remmen.
'En als we nu nog eens snel daar een kijkje gingen nemen?” riep
hij.
'In die riool?” riep Jonas.
'Ja, wie weet waar dat uitkomt?”
'Maar dan moeten we onze boot hier achterlaten,” zei Jonas.
'Natuurlijk, want in die buis kunnen we gewoon lopen. Onze voeten
zullen amper onder water staan.”
'Maar is dat wel zo veilig?”
'Wie zal er ons wel komen pakken? Jouw krokodil misschien?”
Jonas zweeg. Als zijn broer iets voor ogen had, dan was het bijna
onmogelijk om het hem uit zijn hoofd te praten. De jongen gaf dan maar
toe. Hopelijk zou hij het zich nadien niet beklagen.
Onmiddellijk trok Tobias zich op aan een roestige ring die in de
wand vastgeankerd zat. Zijn broer volgde zijn voorbeeld en gebruikte
diezelfde ring om de kano aan vast te meren.
De pijp waarin ze terecht waren gekomen, was nauwelijks hoog genoeg
om in recht te staan. Heel behoedzaam stapten ze vooruit.
Net op het ogenblik dat Jonas zich begon af te vragen waar ze
zouden uitkomen, bereikten ze een andere riool. Ze konden zowel naar links
als naar rechts.
'En nu?” vroeg Jonas. 'Dit stuk behoort tot het moderne
riolenstelsel van Brugge. Het is toch niet jouw bedoeling om daar verder
in rond te dwalen?”
'Toch wel!” riep Tobias. 'Voor een keer dat we de gelegenheid
hebben. Daar moeten we van profiteren. Zo’n kans krijgen we niet elke
dag.”
'Maar hier valt niets te beleven. Bovendien begint het hier
opnieuw te stinken. En als we verder willen gaan, moeten we nog meer door
water en modder ploeteren.”
'En onze laarzen? Waarvoor hebben we die anders meegenomen?”
Jonas besefte dat het geen zin had zijn broer op andere ideeën te
brengen. Desnoods zou die alleen gaan.
'Oké,” gaf hij toe, 'een klein eindje dan maar. Ik zou hier
zeker niet willen verdwalen.”
'Dat zullen ook niet,” riep Tobias. 'Let maar goed op.”
Zonder nog een woord te zeggen koos de jongen voor de linkerkant.
Hij stapte de riool in, onmiddellijk gevolgd door zijn broer.
Zo voorzichtig mogelijk probeerden ze vooruit te komen. Gelukkig
voor hen bleef het waterpeil op hetzelfde niveau. Toch begon Jonas zich
opeens af te vragen wat er zou gebeuren als het buiten plotseling begon te
regenen. Zouden ze dan door de vloedgolf worden meegesleurd?
Ondertussen zette het tweetal langzaam ploeterend zijn weg verder.
Ze hadden al een goeie honderd meter afgelegd, toen Jonas opeens een
totaal andere geur begon op te snuiven. Waar had hij zoiets nog geroken?
Aarzelend zette de jongen zijn weg verder, maar die geur werd
alsmaar sterker. Toen wist hij opeens waar die vandaan kwam. Dat groene
slijm dat hij gisteren bij hun kapotte aanlegsteiger had gevonden. Dat was
de stank ervan!
'Tobias,” zei hij terstond, 'wacht eens…”
'Maar waarom? We schieten net zo goed op!”
Precies op dat moment zag Jonas in het licht van zijn lamp de
afdruk van een grote klauw in de modder vlak voor hen.
'En dit dan?” vroeg hij.
'Euh… Jonas,” zei Tobias nu weifelend, 'zouden in deze
riolen misschien dan toch krokodillen kunnen zitten?”
'Ik weet het niet. Maar zouden we nu niet beter terugkeren?”
Nog voordat Tobias een antwoord kon geven, hoorden ze opeens een
reeks flipflap-geluiden. Het was net alsof er daar in de donkere verte een
duiker met zwemvinnen aan vooruit probeerde te komen. Maar Jonas besefte
onmiddellijk dat dit allesbehalve een duiker kon zijn. Het was iets heel
anders. En dat iets bewoog zich nu in hun richting…
|