Dit is (een deel van) een verslag over een vijftal
mensen die onmiddellijk na de onderwaterzetting
vanuit Pervijze de steenweg richting Schoorbakke
opgaan. Ze moeten zo veel mogelijk lijken zien te
bergen. Om niet beschoten te worden, dragen ze
vlaggetjes met een rood kruis met zich mee…
‘De hele streek was verpest
door de stank van mensen en dieren. Er heerste een
ware vernieling.
Toen
we aan de spoorlijn van Diksmuide naar Nieuwpoort
kwamen,
(dit is de spoorwegberm ter
hoogte van het station van Pervijze)
lag daar reeds de eerste linie van de Belgen. Overal
waar die jongens zich tegen de Duitsers moesten
verdedigen, was het slijk en water. Ze gebruikten
planken, kasten, kafzakken en deuren van hofsteden
die kapot geschoten waren. Van alles om toch maar
een beetje droog te zitten.
Het sas van Nieuwpoort had alles onder water gezet:
het slagveld tussen Belgen en Duitsers, het
niemandsland. Dit alles veroorzaakt door mensen die
hun christelijke leer kenden. Zowel in België als in
Duitsland, met op de Duitse wapens de tekst 'Gott
mit uns'. Dit alles in tegenstelling met de
catechismus. Die stelt dat men niet mag moorden en
stelen, en in liefde moet leven op deze wereld tot
in het hiernamaals.
Ik, Emiel Sys, was met vier kameraden op de steenweg
van Pervijze naar Schoorbakke. In het midden van die
weg hadden de Belgen een put gemaakt van één meter
diepte. Daar moesten we onze eerste dode uit het
niemandsland begraven.
Een vrijwilliger met een mitrailleur moest de wacht
houden. Voor als de Duitsers zouden aanvallen. Hier
vonden dertig van hen de dood. Verscheidene gewonden
waren in het water verdronken. Er waren ook
Belgische Jagers bij, die de slag bij Pervijze
hadden gestreden. Zij werden naar de kerk van
Pervijze gedragen, tot in de kapel. Daar stond de
voorgevel nog van recht. Een 0.-L.-Vrouwebeeldje uit
het klooster stond er nog ongeschonden. Elke avond
als wij naar daar gingen slapen, sliepen er ook
duiven aan weerszijden van het beeld.
Daar was een grote gracht gedolven om er de doden
als beesten in te gooien. Met kleren en al aan,
zowel Duitsers als Belgen. De man, die het rode
kruis droeg, schreef alles zorgvuldig op: hun
inschrijvingsnummer, maar ook alles wat in hun
zakken stak, van geld tot ringen. Er werd kalk op de
lijken gegooid om de stank te verminderen. Veel
doden waren aan de navel opengesprongen nadat wij ze
uit het water getrokken hadden. Zij lagen daar al
rot in.
Dan moesten wij met vier man een eindje verder
langsheen de weg. Daar was onlangs door een
biggenkoopman nog een nieuw huis gebouwd. Zijn kar
stond stukgeschoten, samen met de manden waarin hij
de biggen vervoerde. In zijn kapot huis gingen we
zoeken naar mogelijke doden.
In de kelder die onder water stond, zagen wij een
Duitser. Hij stak juist met de knopen van zijn jas
boven water. Wij trokken hem met een riek naar
boven. Hij was daar in de nacht van de slag in
gesukkeld.
Het was een zware man. Op zijn borst droeg hij een
foto van zijn vrouw en vijf kinderen, een
scapuliertje en een kruisje. Hij had enkele marken
op zak. Zijn baard was wel twee centimeter gegroeid
door in het water te liggen. Zo hebben wij hem
weggedragen.
We zijn dan verder gegaan langs die weg. Op een
hoekje dat onder water stond, lag een Duitser met
zijn hoofd op een kussen. Wij hebben hard moeten
werken om hem weg te krijgen. Hij was serieus
ontbonden. Het lijk zat vol muizen. Van de honger
hadden ze al het vlees van onder zijn hoofd
opgegeten. We legden hem op een berrie. Door zo lang
in het water te liggen, sprong hij helemaal open. Er
is niets dat meer stinkt dan een lijk dat
opengekomen is.
We
zijn dan weer verder gegaan. We liepen over een
klein walletje
(wellicht is dit de noodbrug
op de plaats van de Schildersbrug)
naar een kleine hofstede
(bijna zeker is dit de
verdwenen hoeve)
die helemaal kapotgeschoten was.
Daar
aangekomen stonden daar nog drie schapen en geiten.
Ze waren vastgebonden. Ook liep er daar nog een
bende kippen rond. Ze waren nog allen in leven. Er
waren genoeg aardappelen om te eten. We hebben ze
laten lopen. Maar niet de hond. Die was razend van
de honger en dorst. Hij had het schuim op zijn muil.
Verder
op de hoek stond een café en een boerderij
(ongetwijfeld is dit herberg
De Karpel met het hoevetje ernaast).
Daar lag in een open hok een grote zeug. Haar bil
was afgeschoten. Er lagen ook twee soldaten,
helemaal vervormd. Het was een Duitser en een
Belgische Jager. Er bleef niet veel meer over dan
huid en beenderen. Het varken had van de honger hun
lichamen aangevreten. Beiden waren wellicht in de
nacht van de slag om Pervijze op patrouille. Hier
achteraan het café, waar het toilet stond, waren ze
op elkaar gebotst. Dat was nog te zien aan hun
bajonetten waarmee ze elkaar neergestoken hadden.
Daar achter het café hebben we hen samen in een put
begraven.
Hier zaten we niet ver meer
van Stuivekenskerke, een voorpost van de
Duitsers.
We zagen hen met honden en mitrailleurs tussen de
bomen
(wellicht het domein van kasteel Vicogne).
Opeens schoten ze boven ons hoofd. Ze waarschuwden
ons dat we niet verder naar hen toe mochten gaan
(dat moet ter hoogte van de
zijweg richting Stuivekenskerke zijn).
Wij mochten hun stellingen niet te zien krijgen.
Ik heb ondervonden dat zij nooit op ons, noch op
andere mannen die doden opzochten, geschoten hebben.
De Duitsers deden de hele dag niets anders dan met
kanonnen over ons heen schieten. Ze hadden het
gemunt op de wegen en de kruispunten rond Veurne en
de andere gemeenten. Ze wilden daar de troepen en
het transport zo veel mogelijk hinderen.
Dan zijn we maar weer verder getrokken, maar wel in
een andere richting dan die van de Duitsers. Die
hadden ons met hun schieten verwittigd.
Op de rechterkant van de weg lag een partij stalmest
in hoopjes. Achter die hoopjes lagen dode soldaten,
zowel Duitsers als Belgen. De meesten lagen met hun
rug op de zware landbouwgrond. Velen hadden van de
pijn de nagels van hun vingers afgetrokken.
We hebben er verscheidene aangetroffen met een open
mond vol klonters bloed. Die zaten vol vliegen. Hun
ogen waren ingevallen. Als we hen op de berrie
legden, vielen ze tot aan de navel in stukken.
Wanneer dat gebeurde, moesten we onze neus
dichtknijpen van de stank. Het is onvoorstelbaar hoe
een ontbonden mens kan stinken. Naar mijn mening
moeten Belgen en Duitsers hier een gevecht van man
tegen man geleverd hebben. Een dertigtal soldaten
waren hier voor hun vaderland gevallen...'
Veel verder kunnen ze niet meer want dan stuiten ze
op een voorpost van de Duitsers die Schoorbakke in
handen hebben. Nadat ze ook de krengen van de meeste
dieren hebben verbrand, keren ze naar Pervijze
terug. Hun werk zat er op. |