Voor alle duidelijkheid:

1. Deze tekst komt NIET van mijn grootvader. Maar die beschrijft wel het soort werk dat hij onder andere tijdens de oorlog heeft mogen doen.

2. Dit is GEEN LEUKE TEKST om te lezen. Zeker niet voor gevoelige mensen! Even heb ik overwogen om elementen ervan in mijn verhaal te gebruiken. Maar heel snel heb ik dat plan laten varen. Enkel dat varken is nog overgebleven. En dan nog in heel beperkte mate...

 

Maandag 2 november 1914:

Het opruimen van de lijken na de slag bij Pervijze

 

Dit is (een deel van) een verslag over een vijftal mensen die onmiddellijk na de onderwaterzetting vanuit Pervijze de steenweg richting Schoorbakke opgaan. Ze moeten zo veel mogelijk lijken zien te bergen. Om niet beschoten te worden, dragen ze vlaggetjes met een rood kruis met zich mee…

‘De hele streek was verpest door de stank van mensen en dieren. Er heerste een ware vernieling. Toen we aan de spoorlijn van Diksmuide naar Nieuwpoort kwamen, (dit is de spoorwegberm ter hoogte van het station van Pervijze) lag daar reeds de eerste linie van de Belgen. Overal waar die jongens zich tegen de Duitsers moesten verdedigen, was het slijk en water. Ze gebruikten planken, kasten, kafzakken en deuren van hofsteden die kapot geschoten waren. Van alles om toch maar een beetje droog te zitten.

Het sas van Nieuwpoort had alles onder water gezet: het slagveld tussen Belgen en Duitsers, het niemandsland. Dit alles veroorzaakt door mensen die hun christelijke leer kenden. Zowel in België als in Duitsland, met op de Duitse wapens de tekst 'Gott mit uns'. Dit alles in tegenstelling met de catechismus. Die stelt dat men niet mag moorden en stelen, en in liefde moet leven op deze wereld tot in het hiernamaals.

Ik, Emiel Sys, was met vier kameraden op de steenweg van Pervijze naar Schoorbakke. In het midden van die weg hadden de Belgen een put gemaakt van één meter diepte. Daar moesten we onze eerste dode uit het niemandsland begraven.

Een vrijwilliger met een mitrailleur moest de wacht houden. Voor als de Duitsers zouden aanvallen. Hier vonden dertig van hen de dood. Verscheidene gewonden waren in het water verdronken. Er waren ook Belgische Jagers bij, die de slag bij Pervijze hadden gestreden. Zij werden naar de kerk van Pervijze gedragen, tot in de kapel. Daar stond de voorgevel nog van recht. Een 0.-L.-Vrouwebeeldje uit het klooster stond er nog ongeschonden. Elke avond als wij naar daar gingen slapen, sliepen er ook duiven aan weerszijden van het beeld.

Daar was een grote gracht gedolven om er de doden als beesten in te gooien. Met kleren en al aan, zowel Duitsers als Belgen. De man, die het rode kruis droeg, schreef alles zorgvuldig op: hun inschrijvingsnummer, maar ook alles wat in hun zakken stak, van geld tot ringen. Er werd kalk op de lijken gegooid om de stank te verminderen. Veel doden waren aan de navel opengesprongen nadat wij ze uit het water getrokken hadden. Zij lagen daar al rot in.

Dan moesten wij met vier man een eindje verder langsheen de weg. Daar was onlangs door een biggenkoopman nog een nieuw huis gebouwd. Zijn kar stond stukgeschoten, samen met de manden waarin hij de biggen vervoerde. In zijn kapot huis gingen we zoeken naar mogelijke doden.

In de kelder die onder water stond, zagen wij een Duitser. Hij stak juist met de knopen van zijn jas boven water. Wij trokken hem met een riek naar boven. Hij was daar in de nacht van de slag in gesukkeld.

Het was een zware man. Op zijn borst droeg hij een foto van zijn vrouw en vijf kinderen, een scapuliertje en een kruisje. Hij had enkele marken op zak. Zijn baard was wel twee centimeter gegroeid door in het water te liggen. Zo hebben wij hem weggedragen.

We zijn dan verder gegaan langs die weg. Op een hoekje dat onder water stond, lag een Duitser met zijn hoofd op een kussen. Wij hebben hard moeten werken om hem weg te krijgen. Hij was serieus ontbonden. Het lijk zat vol muizen. Van de honger hadden ze al het vlees van onder zijn hoofd opgegeten. We legden hem op een berrie. Door zo lang in het water te liggen, sprong hij helemaal open. Er is niets dat meer stinkt dan een lijk dat opengekomen is.

We zijn dan weer verder gegaan. We liepen over een klein walletje (wellicht is dit de noodbrug op de plaats van de Schildersbrug) naar een kleine hofstede (bijna zeker is dit de verdwenen hoeve) die helemaal kapotgeschoten was.

Daar aangekomen stonden daar nog drie schapen en geiten. Ze waren vastgebonden. Ook liep er daar nog een bende kippen rond. Ze waren nog allen in leven. Er waren genoeg aardappelen om te eten. We hebben ze laten lopen. Maar niet de hond. Die was razend van de honger en dorst. Hij had het schuim op zijn muil.

Verder op de hoek stond een café en een boerderij (ongetwijfeld is dit herberg De Karpel met het hoevetje ernaast). Daar lag in een open hok een grote zeug. Haar bil was afgeschoten. Er lagen ook twee soldaten, helemaal vervormd. Het was een Duitser en een Belgische Jager. Er bleef niet veel meer over dan huid en beenderen. Het varken had van de honger hun lichamen aangevreten. Beiden waren wellicht in de nacht van de slag om Pervijze op patrouille. Hier achteraan het café, waar het toilet stond, waren ze op elkaar gebotst. Dat was nog te zien aan hun bajonetten waarmee ze elkaar neergestoken hadden. Daar achter het café hebben we hen samen in een put begraven.

Hier zaten we niet ver meer van Stuivekenskerke, een voorpost van de Duitsers. We zagen hen met honden en mitrailleurs tussen de bomen (wellicht het domein van kasteel Vicogne). Opeens schoten ze boven ons hoofd. Ze waarschuwden ons dat we niet verder naar hen toe mochten gaan (dat moet ter hoogte van de zijweg richting Stuivekenskerke zijn). Wij mochten hun stellingen niet te zien krijgen.

Ik heb ondervonden dat zij nooit op ons, noch op andere mannen die doden opzochten, geschoten hebben. De Duitsers deden de hele dag niets anders dan met kanonnen over ons heen schieten. Ze hadden het gemunt op de wegen en de kruispunten rond Veurne en de andere gemeenten. Ze wilden daar de troepen en het transport zo veel mogelijk hinderen.

Dan zijn we maar weer verder getrokken, maar wel in een andere richting dan die van de Duitsers. Die hadden ons met hun schieten verwittigd.

Op de rechterkant van de weg lag een partij stalmest in hoopjes. Achter die hoopjes lagen dode soldaten, zowel Duitsers als Belgen. De meesten lagen met hun rug op de zware landbouwgrond. Velen hadden van de pijn de nagels van hun vingers afgetrokken.

We hebben er verscheidene aangetroffen met een open mond vol klonters bloed. Die zaten vol vliegen. Hun ogen waren ingevallen. Als we hen op de berrie legden, vielen ze tot aan de navel in stukken. Wanneer dat gebeurde, moesten we onze neus dichtknijpen van de stank. Het is onvoorstelbaar hoe een ontbonden mens kan stinken. Naar mijn mening moeten Belgen en Duitsers hier een gevecht van man tegen man geleverd hebben. Een dertigtal soldaten waren hier voor hun vaderland gevallen...'

Veel verder kunnen ze niet meer want dan stuiten ze op een voorpost van de Duitsers die Schoorbakke in handen hebben. Nadat ze ook de krengen van de meeste dieren hebben verbrand, keren ze naar Pervijze terug. Hun werk zat er op.

 

Met dank aan de heer Chris Vandewalle van wie ik deze tekst uit zijn uitgebreid archief heb mogen gebruiken.

 

 

 

 

 

webdesign by patrick lagrou