VERVLOEKTE AARDE
Hieronder
volgt de integrale tekst van de eerste 30 bladzijden van het boek, of ongeveer 25% van het
hele verhaal. Deze tekst mag worden uitgeprint om te worden gelezen)
1. "Wij zullen nooit buigen voor zo'n leraartje geschiedenis als jij!!!" Uiteraard was het kaartje niet ondertekend. Van zulke lui mocht je dat ook niet verwachten. Maar als ze dachten dat ze hem hiermee onder druk konden zetten, dan waren ze wel aan het verkeerde adres. Joris Dekkers maakte zonder omhaal de rest van zijn brievenbus leeg. Met z'n vertrouwde krant, een paar brieven, wat drukwerk en het bewuste kaartje in zijn hand liep hij naar zijn bureau. De krant schoof hij in zijn boekentas. De twee brieven, allebei rekeningen, legde hij apart. Zijn vrouw zou er zich in de loop van de dag wel mee bezig houden. Administratie en financiën waren nu eenmaal haar terrein. Dat zo'n sloddervos als een Joris Dekkers zich van dergelijke vreselijke zaken niets hoefde aan te trekken, vond hij een van de mooiste zegeningen van zijn huwelijk. Het drukwerk en het kaartje verdwenen in de papiermand. Het ochtendlijke brievenbusritueel was hiermee achter de rug. Joris Dekkers nam zijn boekentas, zette zijn pet op zijn hoofd en haakte zijn jas van de kapstok. "Wouter," riep hij in de gang, "ben je klaar? We vertrekken." Een pienter uitziend kereltje kwam de trap af. Hij sleurde een zware boekentas met zich mee. "Ben je er zeker van dat je niets vergeten hebt?" vroeg zijn vader. "Nu wel, paps. Maar op school merk ik het wel, hoor." "Ja, en dan mag ik weer van mijn collega's horen hoe slordig jij bent." "Je had me natuurlijk naar een andere school kunnen sturen, hè." "Had ik ook liever gedaan. Dat weet je. Maar dat zou de directie niet leuk gevonden hebben. Ze hebben nu al leerlingen te weinig." Joris Dekkers mompelde nog een paar onverstaanbare woorden en trok de voordeur open. Beiden liepen naar buiten. Wouter liet de deur achter hen dichtklappen. "Verdorie," riep zijn vader, "die testen liggen nog altijd in mijn bureau. De leerlingen wachten er nu al twee weken op. Ik ga ze vlug halen. Hopelijk vind ik ze onmiddellijk. Doe jij ondertussen de auto maar open. Anders komen we nog te laat." Wouter kreeg de autosleutels en grinnikte. Papa was minstens even slordig en verstrooid als hij. Alleen wilde hij het nooit toegeven. Rustig liep Wouter naar de overkant van de straat. Daar stond de auto geparkeerd. Natuurlijk had papa hem gisterenavond weer vergeten binnen te zetten. De jongen haalde de juiste sleutel uit het bosje en wilde hem in het slot duwen. Toen vloekte hij. "Wie heeft dat gedaan?" Een diepe kras van minstens anderhalve meter lang liep over de hele zijkant van het voertuig. "Toch ook niet aan de andere kant?" vroeg Wouter zich af. De jongen rende naar het voetpad en wierp een blik op de rechterkant van de auto. "Verdomme!" riep hij luidkeels. Niet alleen zat er aan die kant een even grote kras, in de goot lagen ook een van de zijspiegels en de twee ruitenwissers. Gewoon afgebroken en daarna vertrapt. Voor Wouter Dekkers was het duidelijker. Vanaf nu zou het hard tegen hard gaan. Hij zou zich niet meer inhouden. De les geschiedenis begon met een dik kwartier vertraging. Eerst had het bijna tien minuten geduurd voor Joris Dekkers de testen uit een verloren hoekje van zijn bureau had weten op te vissen. Daarna had hij nog bijna even veel tijd nodig om van de vandalenstreek te bekomen. De schok was hard aangekomen. De auto was spiksplinternieuw. Nog geen duizend kilometer had hij ermee gereden. Toch wist hij zich nog mooi uit de slag te trekken. Toen hij uiteindelijk de klas binnenkwam, kon niemand van de aanwezigen aan zijn gezicht zien wat er hem even tevoren overkomen was. Alsof er helemaal niets was gebeurd, meer zelfs, alsof hij niet eens te laat was, haalde hij de testen uit zijn tas. Hij liet ze met een klap op zijn lessenaar neerkomen. "Eindelijk," zei Gijs Versteele, "als mijn vader zijn bestellingen even vlug afwerkte, dan was ons bedrijf al jaren failliet." Die Versteele had het net luid genoeg gezegd. Wouter, die maar een paar banken van hem vandaan zat en voor wie de woorden ook bestemd waren, kon hem duidelijk horen. De jongen voelde het aan als een persoonlijke belediging en balde zijn vuisten. Hij kon dat protserige ventje helemaal niet luchten. Volgens hem had Gijs een bek die smeekte om in elkaar te worden geramd. Met zijn kwabbige lichaam, dat meer uit vetlagen dan uit spierbundels bestond, zou hij nauwelijks in staat zijn ook maar één klap af te weren. Gelukkig slaagde Gijs er wel in die wanverhoudingen enigszins te camoufleren. Hij droeg immers uitsluitend merkkleding van de allerhoogste kwaliteit. Het zakgeld dat hij wekelijks toegestopt kreeg van zijn vader, overtrof dat van de rest van de klas samen. Hij had dan ook geen enkel probleem om zich met een groepje trouwe aanhangers te omringen. En het was precies die persoonlijke lijfwacht die Wouter tot op de dag van vandaag had tegengehouden Gijs met zijn vuisten wat bij te werken. Voor Wouter was er niet veel meer nodig voor hij zich genoeg uitgedaagd zou voelen om tot de daad over te gaan. De laatste dagen leken Versteele en zijn hele kliek bijzonder goed in hun opzet te slagen. De ruzie die buiten de muren van de school al wekenlang woedde en naar een climax steeg, drong nu ook de klas binnen. "En de punten die hij geeft," zo ging Gijs Versteele verder, "zijn ook niet met een gulle hand uitgedeeld. Als mijn vader even krenterig was met het verlenen van korting, dan had hij allang geen klanten meer." Nog steeds had de leraar geschiedenis geen woord van het commentaar opgevangen. Het was duidelijk dat de woorden voor zijn zoon waren bedoeld. "En dat zoontje van hem," zo ging Gijs verder, "hoeveel heeft hij van zijn vader cadeau gekregen?" Een van zijn trawanten rekte zich uit om te kunnen zien hoeveel punten er op het blad van Wouter stonden. "Negen en iets," was het antwoord dat Versteele werd toegefluisterd. "Minder had ik ook niet verwacht. Wat wil je als je de vragen op een of andere manier van tevoren onder ogen krijgt? Eigenlijk onbegrijpelijk dat hij geen tien heeft. Als ik de kans kreeg..." Gijs Versteele voelde opeens hoe zijn keel werd dichtgeknepen. Een stevige vuist omknelde het kraagje van zijn modieuze jasje. "... dan zou jij uiteraard niet aarzelen om vals te spelen. Precies zoals die slijmbal van een vader van jou. Die zal ook niet geaarzeld hebben om onze auto..." Een gemeen glimlachje ontvouwde zich op Gijs' gezicht. Hij wist duidelijk meer. Dan klonk de stem van de leraar. "Wouter, hier in de klas wordt niets uitgevochten. Hou je in of ik gooi je aan de deur. Laat Gijs onmiddellijk los en ga terug naar je plaats. Anders..." Het liefste had Wouter een perfecte afdruk van zijn gebalde vuist nagelaten op de vettige kaken. Maar hij wilde de situatie niet op de spits drijven. Uiteindelijk zou zijn vader met nog meer problemen worden opgezadeld. Hij had er nu al genoeg. Wouter liet zijn slachtoffer los. Dat keek hem breed grijnzend aan. En terwijl Wouter naar zijn plaats terugkeerde, herschikte Gijs met veel vertoon het gekreukelde kraagje van zijn jasje. Zodra de rust in de klas was weergekeerd, haalde Joris Dekkers een grote stapel fotokopieën uit zijn boekentas. Aan de samenstelling ervan had hij eergisteren tot laat in de avond gewerkt. Een van de leerlingen kreeg de opdracht om de bundeltjes aan elkaar vast geniete bladzijden uit te delen. De nodige commentaar volgde nog voor de leerlingen achteraan in de klas hun exemplaar hadden ontvangen. "Jullie weten allemaal," begon de leraar, "dat ik mijn uiterste best doe om onze lessen geschiedenis zo levendig mogelijk te maken. Bij het begin van het schooljaar heb ik jullie verteld dat ik voor eens en voor altijd wil breken met de saaie opsomming van koningshuizen, veldslagen en data. In de plaats daarvan wil ik jullie zo veel mogelijk kennis laten maken met het dagelijkse leven van onze voorouders hier in deze streken. De beste getuigenissen hiervan vinden we terug onder de vorm van oude teksten die we in de archieven kunnen opsnorren. Andere bronnen van informatie zijn de overblijfselen die archeologen uit de grond bovenhalen. Dit alles vertelt ons hoe de mensen hier in een bepaalde periode van de geschiedenis hun dagelijkse leven doorbrachten." "Alsof ons dat kan interesseren..." "Enig bezwaar, Versteele?" De jongen schudde nauwelijks merkbaar met zijn hoofd. "Goed," ging de leraar verder, "met het materiaal dat nu voor jullie ligt, wil ik illustreren in welke mate de wetenschap in staat is het verleden weer tot leven te wekken." "Ja, oude koeien uit de gracht halen..." "Versteele, ik heb jouw commentaar niet gevraagd. Nog één opmerking en je kunt het lokaal verlaten." De spanning in de klas steeg voelbaar. De leerlingen die het bundeltje al vastgenomen hadden en erin bladerden, sloegen de bladzijden vlug weer dicht. Maar de leraar liet zich niet van zijn stuk brengen. "Deze tekst," zo ging hij onverstoorbaar verder, "is afkomstig uit ons gemeentelijk archief. Speciaal voor jullie heb ik hem omgezet in modern Nederlands. De oude versie, die vele eeuwen oud is, wil ik jullie besparen. Die zullen we vandaag en in de volgende lessen doornemen. Daarom krijgen jullie de opdracht de tekst vanavond grondig te lezen..." "Meneer," zo onderbrak Gijs Versteele hem opeens, "ik heb daarnet gezien dat de tekst handelt over het dagelijkse leven in de oude Sint-Michielsabdij..." "Ja, en dan?" "Wel, meneer," zo zei Gijs heel fijntjes, "ik heb toch altijd horen zeggen dat er in de klas niet aan politiek mag worden gedaan. Daarom vraag ik mij af wat mijn vader én de heer directeur hierover zullen denken."
2. "En zou jij daar de hele avond in je blootje durven te staan?" "Ja, natuurlijk, waarom niet?" vroeg Wouter. "Als er niemand model had willen staan, hoe zouden al die antieke beelden dan tot stand zijn gekomen?" Tine moest lachen om zijn reactie. De wekelijkse avondles tekenen die ze allebei volgden in de gemeentelijke academie, was net afgelopen. Toen ze het tekenlokaal verlieten, stonden de volwassenen, die van acht tot tien aan de beurt kwamen, al aan de deur te wachten. Samen met hen stond ook het vrouwelijke model klaar om naar binnen te gaan. De jongeren wisten dat ze onder haar kamerjas geen kleren droeg. Bij het naar buiten gaan was zij natuurlijk een tijd lang hét onderwerp van het gesprek. "Ze zouden mij honderdduizend frank mogen betalen, ik zou het nog niet doen," was de reactie van Tine. "En nochtans, met zo'n mooi lichaam als het jouwe zou je je helemaal niet hoeven te schamen, integendeel," zei Wouter. "Ik wil direct mijn spaarpot kraken om jou een keer zo te mogen tekenen." Tine begon te blozen. "Meen je dat echt, of maak je een grapje?" vroeg ze lachend. "Nee, ik meen het. Alhoewel ik er eerlijkheidshalve bij moet vertellen dat er op mijnspaarboekje heel wat minder staat dan honderdduizend frank." "Je kunt het verschil natuurlijk bijverdienen." "Hoezo?" "Door bijvoorbeeld voor mij te poseren." "Ach zo, mevrouw is goed. Die wil zelf niet uit de kleren, maar zou er een ander wel toe aanzetten." "Wie zegt dat ik dat voor jou niet zou willen?" Voor Wouter kon reageren, stopte er een luxueuze Mercedes voor het academiegebouw. De jongen vloekte. Net nu het er tussen hem en haar zo gezellig aan toeging, was die Versteele daar alweer. Tot zijn voldoening zag Wouter aan haar gezicht dat Tine het ook niet leuk vond dat haar stiefvader zo stipt op tijd was om haar op te halen. De avond kon voor hem niet meer stuk. De hele les hadden ze naast elkaar gezeten en veel plezier gehad. En uit wat ze daarnet had toegegeven, kon hij alleen maar afleiden dat het allemaal de goeie kant uitging. Het enige waar hij rekening mee moest houden, was dat Tine onder hetzelfde dak woonde als die opgeblazen dikzak van een Gijs. Vanochtend was die er niet voor teruggedeinsd zijn vader voor de hele klas belachelijk te maken. Hij zou niet aarzelen roet in het eten te gooien, als hij vernam wat er tussen zijn stiefzus en Wouter ontstond. Wouter stak de straat over en liep in de richting van het centrum. Zijn huis lag aan de andere kant van het stadje. Tine woonde meer dan tien kilometer buiten het centrum. Nog geen maand geleden was ze verhuisd. Vanuit een handelspand in de drukke winkelstraat naar een kanjer van een villa middenin de vlakte niet ver van de rivier. Deze zomer, toen ze nog volop aan het bouwen waren, was Wouter er met zijn fiets een paar keer voorbijgereden. Hij kende de plaats bijzonder goed. In de bouwvallige hoeve die er eerst stond, had hij dikwijls gespeeld. Jarenlang was het voor hem en zijn vrienden een kasteel geweest waar ze heroïsche gevechten hadden geleverd, waar ze in de ruïnes van de stallingen kampen hadden gebouwd en waar ze onder zijn leiding naar oude voorwerpen uit ver vervlogen tijden hadden gegraven. Met een beschrijving van de schat van de tempeliers had hij de anderen aan het werk gezet. Maar veel meer dan een berg potscherven uit voorbije eeuwen en een hoop verwrongen staal uit een van de grote oorlogen hadden ze niet bovengehaald. Het sprak de anderen zo weinig aan, dat de graafwerken uiteindelijk werden stopgezet. In grote, kartonnen dozen achterop zijn fiets had Wouter alles mee naar huis genomen. Urenlang had hij er op zolder over zitten mijmeren. Denkend aan al de mensen die deze voorwerpen hadden gemaakt, die ermee hadden gewerkt en die ze ten slotte hadden weggegooid. Die mensen zaten nu ook al lang onder de grond. Geen van hen kon ooit nog terugkeren om zijn verhaal te vertellen. Was dat maar mogelijk. Hij zag de spookachtige gedaantes al voor zich. Nee, hij moest realistisch blijven. Misschien dat de voorwerpen nog wat konden vertellen. En dat er in de archieven nog teksten waren. Opeens moest hij weer aan het voorval van vanochtend in de klas denken. En dat het de vader van Gijs Versteele was die de overblijfselen van de eeuwenoude hoeve had laten slopen om er zijn villa in de plaats te zetten. Wat was er daardoor niet allemaal verloren gegaan? Het ergste was dat zoiets opnieuw dreigde te gebeuren, maar dan in veel ergere mate. En dat papa, die zich als vaandeldrager in de strijd had geworpen, nu het onderspit dreigde te delven. Wouter had ondertussen de grote winkelstraat bereikt. Hoewel de lichten nog in alle uitstalramen brandden, liep er bijna geen volk meer rond. Iedereen zat waarschijnlijk naar het nieuws op de televisie te kijken. Op elke winkeldeur hing de affiche. Wouter probeerde er niet naar te kijken. Voor hem betekende elke affiche een regelrechte kaakslag in het gezicht van zijn vader. Al wie in deze straat een zaak had, dacht maar aan één ding. Dat was keihard zaken doen. Ten koste van alles als het moest. Wat voor hen geen geld opbracht, mocht onmiddellijk gesloopt worden. Alleen de toekomst telde. En het verleden, dat moest als onkruid uitgerukt worden. Misschien bedoelden ze het zo niet, maar zowel Wouter als zijn vader voelden het zo aan. Voor de reusachtige tv-, video-, hifi- en stereozaak van Versteele bleef Wouter even stilstaan. Dit was dan het imperium van dat papzakje van een Gijs en van zijn even dikke vader. Wat had de moeder van Tine in die man gezien om met hem een tweede huwelijk aan te gaan? Was ze gezwicht onder een pak beloften en een grote zak geld? Had ze haar walg kunnen onderdrukken met het aanlokkelijke vooruitzicht om in de villa vlakbij het natuurreservaat te gaan wonen? Hoe kon iemand anders bereid zijn het bed te delen met zo'n afzichtelijke pad? Goed, de moeder van Tine had misschien haar compensatie gekregen, maar hoe zat het met Tine zelf? Het meisje had Wouter al laten aanvoelen dat ze niet zo gelukkig was met haar stiefvader. Ze kreeg nu bijna alles wat haar hartje begeerde, maar elke dag aan tafel naar de gezichten van die twee mafkikkers moeten kijken, was ook niet bevorderlijk voor de eetlust. Bovendien had Wouter zich al vaak afgevraagd hoe Tine zich voelde met zo'n slijmbal van een Gijs elke dag in de buurt. Gelukkig dat ze Wouter had, had ze hem vanavond nog laten verstaan. Maar hoe lang zou dat nog duren? Tine ging nog altijd naar school in het stadje van waar ze afkomstig was. En nu haar stiefvader daar niet meer woonde, had hij al geopperd dat ze beter zou ophouden met de tekenlessen. Hij vond het lastig om haar elke keer op te halen. Wouter mocht er gewoon niet aan denken. Hoe zou hij haar dan nog kunnen zien? De jongen begon het frisjes te krijgen voor het uitstalraam. Hij zette zijn weg naar huis verder. Om het wat warmer te krijgen legde hij zichzelf een flink ritme op. Het ene uitstalraam na het andere flitste voorbij. Net zoals een passerende trein. In een mum van tijd had hij de felverlichte straat achter zich gelaten. Hij stak de markt over en liep het park in. Wat een contrast! Hij belandde opeens in een andere wereld. Van de wereld van glitter naar een brok echte natuur. De enkele lantaarnpalen die er stonden hadden moeite om de omgeving wat bij te lichten. Zeker nu ook nog de mist begon op te komen. Anderen zouden zich nog vlugger naar huis hebben gehaast. Maar Wouter kreeg veeleer een gevoel van rust. Mist beperkte het zicht. Mist gaf de indruk dat er nog andere dimensies bestonden. Mist leek de toegang te zijn tot de wereld van hen die hier ooit rondliepen. Net zoals in een droom. Mist was niet tastbaar, maar toch was het er. Mist liet toe dat je fantasie op hol sloeg. Al was het maar om het verleden eventjes weer tot leven te brengen. Het pad doorheen het park eindigde abrupt in een kuil. Dranghekken moesten verhinderen dat een argeloze wandelaar erin sukkelde. Toch had Wouter met opzet het zijweggetje gekozen. Hij wilde de graafwerken nog eens zien. De eeuwenoude muren en zuilen en tegels die een paar weken geleden nog maar het daglicht weer hadden gezien. De schat aan informatie die zijn vader elke dag van dichtbij kwam bekijken. Alsof de werken die daar werden uitgevoerd, zijn privé-bouwwerken waren. Maar ook de hoop oude rommel die volgens anderen alleen maar in de weg lag en waaraan al veel te veel tijd, geld en moeite was besteed. Kortom: de teruggevonden ruïne van de oude Sint-Michielsabdij, die het stadje als een splijtzwam in twee verbitterde kampen had verdeeld. Wouter keek ernaar en genoot. Maar hij wilde het van dichterbij zien. Tussen twee dranghekken in was nog genoeg ruimte over om erdoor te kunnen. Hij stapte voorzichtig over een kleine berm van losse aarde tot hij bij de rand van de afgrond kwam. Van hieruit had hij een goed overzicht van de hele ruïne. Een vrediger omgeving kon hij zich niet voorstellen. Ooit heerste hier op deze plaats, tussen deze verbrokkelde muren en onder deze afgebroken zuilen, een koortsachtige bedrijvigheid. De tekst van zijn vader had hij vorige week al in de oorspronkelijke versie gelezen. Het was niet gemakkelijk, maar ronduit boeiend. Wat zonde dat deze noodopgravingen zo vlug moesten gebeuren! Want de hele omgeving had nog veel meer te vertellen. De taal van de stenen was de enige die nog echt kon spreken. De mensen die het bouwwerk hadden opgetrokken, waren voor altijd vertrokken. Toch zou het fantastisch zijn als al de doden die hier in de buurt begraven lagen, weer konden opstaan om met hun verhaal voor de dag komen. Wat zouden die niet allemaal te vertellen hebben. Jammer genoeg was die wereld voor altijd afgesloten. Ondanks de mist die hier hing en die alsmaar dichter werd. Wouter draaide zich langzaam om. Hij had al genoeg tijd verloren. Precies daardoor zag hij het niet. Aan de zijkant van de ruïnes bewoog iets. Het was net of het had gewacht tot hij zijn rug had gekeerd. Er begon iets schimmigs te trillen. Het was alsof het zich uit de grond wilde losmaken. Alsof de mist langzaam vorm moest krijgen om tot iets onwezenlijks over te gaan. Iets dat op een mens leek, maar toch niets menselijks meer had. Iets dat er grimmig en dreigend uitzag en dat vlug door anderen werd gevolgd. Steeds meer donkere schaduwen stegen uit de vochtige aarde op. Langzaam gleden ze over de brokkelige muren en bewogen zich in de richting waar Wouter daarnet nog had gestaan. Opeens kreeg de jongen het ijskoud. Hevige rillingen kropen over zijn rug. Alsof er een ijzige wind in zijn rug blies. Maar het was windstil. Hij had net de rand van het park bereikt en zou de straat waar hij woonde inslaan. Dan maar op een drafje naar huis lopen, dacht hij. Daar zou hij het wel vlug warmer door krijgen. Hij begon te hollen. Op dat moment maakten de dreigende mistslierten die de jongen tot op een paar meter waren genaderd, rechtsomkeert en gleden ze langzaam, bijna met tegenzin, naar de ruïne terug. De kerkklok sloeg een enkele keer. Het was halfacht. Even later kwam Wouter veilig thuis.
3. Wat spookten die daar allemaal uit, vroeg Wouter zich af. Op donderdagochtend had zijn vader geen les. Voor Wouter betekende dat dat hij te voet naar school moest. De kortste weg was dwars doorheen het park. Maar wat deden die politie- en brandweerwagens daar?En vooral die ambulance. Ze stonden allemaal precies op de plaats waar Wouter gisterenavond in de mist naar de ruïne had gekeken. De jongen keek op zijn horloge. Hij was al niet te vroeg vertrokken. Tot heel laat in de avond had hij aan zijn schetsen gewerkt en daardoor had hij zich bijna overslapen. Toch haalde de nieuwsgierigheid het op zijn plichtsbesef. Op tijd aankomen op school kon nog elke dag. Maar de kans iets uitzonderlijks mee te maken, werd je maar zelden aangeboden. Dus week hij van zijn normale route af en sloeg hij het zijpad in dat naar de ruïne leidde. Van in de verte zag hij al hoe iemand op een draagberrie in de ambulance werd geschoven. Er lag een wit laken over het lichaam. Wat was er gebeurd? "Hé, jochie, waar ga jij heen?" Een politieagent kwam uit het struikgewas tevoorschijn. "Even kijken wat er daar gebeurt." "Is het niet beter dat jij recht naar school gaat? Ik mag niemand doorlaten." "Wat is er gebeurd?" "Sorry, dat jij zo nieuwsgierig bent, maar in het belang van het onderzoek mag ik niets loslaten. Dus..." Wouter zag onmiddellijk dat aandringen geen enkele zin had. Toch had hij genoeg gehoord om te weten dat hier meer was gebeurd dan zomaar een ongeval. Maar wat precies, daar had hij het raden naar. De jongen keek nog eens op zijn horloge en schrok. Hij kon nog net op tijd zijn. Maar dan moest hij blijven doorrennen tot aan de schoolpoort. Hij ging er als de bliksem vandoor. Wouter rende over het marktplein. Daarna door de hoofdstraat, waar nog geen enkele winkel zijn deuren had geopend. Opnieuw lette hij op de affiches op de ramen. 'Ja, voor het ondergrondse parkeerterrein. Dat eisen klant en middenstand,' zo stond er in grote letters op afgedrukt. Precies op de plaats waar ze dat parkeerterrein wilden, was er iets heel vreemds gebeurd. Wouter vroeg zich af wanneer hij er meer over zou horen. Zodra hij een zijstraat had ingeslagen, minderde hij al vaart. Hij hoefde zich nu niet meer te haasten. Anders kwam hij nog een minuut te vroeg op school aan. Nu nog even de bocht om en ... "Hé," riep hij opeens uit, "hier ook al!" Vlak voor de schoolpoort, waar normaal niemand mocht parkeren, stonden twee busjes van de politie. Wat doen die bij ons op school? Hebben ze hier ook iets heel vreemds ontdekt? Zouden er straks misschien ook een brandweerwagen en een ambulance komen? Toen Wouter dichterbij kwam, zag hij twee politieagenten in een donkerblauw uniform. Het was alsof ze iedereen controleerden die binnenkwam. Straks hielden ze hem nog tegen en mocht hij niet naar de klas. De jongen moest lachen bij die gedachte. Dat zou pas een goeie grap zijn. Wouter was nu vlakbij de schoolpoort. Nu zag hij dat alle leerlingen die voor hem bij de schoolpoort aankwamen, iets heel vreemds moesten doen. Waar zijn die nu mee bezig, schoot het door zijn hoofd. Dan was het zijn beurt. "Een momentje," riep een van de agenten. "Sta even stil en laat de onderkant van je schoenen eens zien." "Zolang ik m'n broek niet hoef uit te trekken, wil ik wel doen wat je vraagt," antwoordde Wouter lachend. De agent deed alsof hij het grapje niet had gehoord. Wat een stijve hark, dacht Wouter. De jongen bleef staan en plooide zijn rechterscheenbeen naar boven. "Nieuwe schoenen," zei hij, "nog maar net gekocht. Ik heb nog niet eens de kans gehad om ermee in een hondendrol te trappen." Wouter liet zijn voet al weer zakken. Maar de twee agenten maanden hem aan nog even te blijven staan. Hij zag hoe het tweetal voortdurend heen en weer keek van de onderkant van zijn schoen naar een foto die ze vasthielden, en dan weer terug. Hij wilde hen net vertellen dat hij geen eenpotige ooievaar was, toen ze hem opeens zeiden dat hij met hen mee moest komen. "Wat heb ik nu weer verkeerd gedaan?" vroeg hij. "Ik hoop voor jou dat je inderdaad niets verkeerds hebt gedaan. Anders zit je lelijk in de puree," was het antwoord van een van de agenten. Voor zijn huis stonden ze ook al. Allemaal voertuigen van een of andere officiële overheid. Ook dat nog! Wouter bestierf het bijna. Een uur geleden was hij nog van plan geweest om niet naar de klas te gaan, maar dat had hij zich al minstens tien keer beklaagd. Nadat hij door de agenten naar het bureau van de directeur was gebracht, werd hij daar ondervraagd door iemand in burger. Was hij in de laatste twaalf uur soms tot bij de ruïne in het park geweest? Had hij zich voorbij het dranghekken tot vlak bij de put begeven? Op deze twee vragen had hij zonder aarzelen positief geantwoord. Onmiddellijk had hij in de blik van zijn ondervrager een glimp van triomf gezien. Waarom was hij gisterenavond naar daar gegaan en wat had hij dan gedaan? Het antwoord dat hij op deze twee vragen had gegeven, werd niet echt geapprecieerd. "Zomaar?" was de koele reactie van de man geweest. "Zomaar om te gaan kijken? En heb je daar echt niemand ontmoet?" Toen Wouter op deze laatste vraag een negatief antwoord gaf, had zijn ondervrager hem met een schuine blik aangekeken. Het was alsof de man heel veel moeite had hem te geloven. "Wie had ik moeten tegenkomen? Toch niet die man die ze daar vanochtend in de ambulance hebben gestopt?" "Haha," had de man gezegd, "jij blijkt dan toch van heel wat meer op de hoogte te zijn. "Ik wil je een goeie raad geven. Het zou prachtig zijn als je nu meteen alles vertelt. Zo bespaar je ons en vooral jezelf heel veel moeite en tijd." "Maar wat wil je dat ik zeg?" "Alles wat er gisterenavond is gebeurd." "Dat heb ik al verteld, daar heb ik niets meer aan toe te voegen." Daarna was de ondervrager opgestaan. Via de telefoon had hij een aantal gesprekken gevoerd. Dan had hij Wouter een tijdlang achtergelaten bij de agent. En uiteindelijk hadden ze hem naar een van de busjes gebracht. Dat was voor hem het pijnlijkste moment geweest. Het was net tijdens de wisseling van de uren en zijn hele klas was er getuige van hoe hij als een boef tussen twee agenten naar buiten werd geleid. De triomfantelijke blik op het gezicht van Gijs Versteele zou hem voor de rest van zijn leven bijblijven. Thuis stonden ze hem op te wachten. Zijn beide ouders in gezelschap van de onderzoeksrechter. Ze zouden zijn kamer ondersteboven keren. Op zoek naar wat? Wouter had er het raden naar. Toch was hij blij dat hij erbij mocht zijn. Tot zijn grote verwondering zag hij dat ze het vooral op zijn tekeningen hadden gemunt. Alles wat hij ooit op papier had gezet, werd aan een grondig onderzoek onderworpen. Net zoals daarstraks bij het vergelijken van de schoenen, toen ze een foto hadden gebruikt van zijn voetafdrukken in de aarde bij de opgravingen, hadden de speurders ook nu een foto bij zich. Wouter probeerde te zien wat er op stond. Het duurde niet lang voor hij wist wat ze zochten. De foto moest een macro-opname zijn van de afbeelding van een of ander symbool. Maar wat dat teken precies voorstelde en waar het vandaan kwam, daar had hij het raden naar. Hij probeerde het uit te vissen, maar geen van de speurders liet ook maar iets los. Dachten zij werkelijk dat hij ooit zoiets zou hebben getekend? Ze zouden van een kale reis thuiskomen. Een halfuur later was het zo ver. Al hun inspanningen bleken tevergeefs te zijn. Uiteindelijk dropen ze allemaal af. Ze hadden gedacht dat ze de dader op het spoor waren, maar dat bleek een misrekening te zijn. Wouter werd terug naar school gebracht en kon de rest van het laatste lesuur volgen. Toen hij de klas binnenkwam, werd hij door iedereen bekeken alsof hij vannacht een moord had gepleegd. Toch wist hijzelf nog altijd niet wat er nu precies was gebeurd. Iemand was blijkbaar het slachtoffer geworden van iets. De enige aanwijzing naar een of meer daders was dat vreemdsoortige symbool dat ze ergens hadden gevonden. Een teken dat ondertussen in Wouters geheugen stond gegrift. Hij zou het zó kunnen natekenen. Dat zou hij doen. Nee, als dat het enige spoor was dat de speurders hadden, dan had hij misschien meer geluk dan zij. In zijn achterhoofd had hij al een plannetje klaar. Bovendien, nu hij totaal onschuldig bij dit alles betrokken was geraakt, wilde hij bewijzen dat hij er helemaal niets mee te maken had.
4. Vanochtend stond het in de krant. Terwijl hij nog in de gang was, sloeg Joris Dekkers het blad al open. 'Gemeenteraad zet licht op groen voor ondergronds parkeerterrein. Voorstanders van ruïne bijten in het zand,' stond er in koeien van letters. De teerling was geworpen. Waar de leraar geschiedenis al wekenlang bang voor was, was gebeurd. Hij had zich ingezet. De actiegroep had alles gedaan om de historische plaats te sparen. Nog geen jaar geleden had men de beslissing genomen om onder het Sint-Michielsplein een parkeerterrein aan te leggen. Toen was Joris Dekkers de enige in het stadje die wist dat er op die plek belangrijke ruïnes onder de grond zaten. Aanvankelijk had iedereen hem uitgelachen. Dat was ook niet te verwonderen. Bijna tweehonderd jaar geleden hadden de Fransen het prachtige abdijgebouw laten slopen. Het bestaan van de abdij was al lang uit ieders geheugen verdwenen. Maar al bij de eerste spadesteek werd er van alles uit de grond gehaald. Zijn zoon Wouter had het gemerkt. Dat was maar best ook, anders zou de aannemer alles in het werk hebben gesteld om de hele zaak te verdoezelen. Nu werd de kat de bel aangebonden. Joris Dekkers slaagde erin de werkzaamheden stil te laten leggen. Er zou met minder krachtige machines worden gegraven. Ook zou er zo veel mogelijk iemand aanwezig zijn om toezicht te houden. Al vlug kwamen de eerste muren vrij. Vanaf dan werd overgegaan tot noodopgravingen, met onvermijdelijke vertraging van de werken tot gevolg. De middenstandsorganisatie, aangevuurd door Versteele, zette zijn stekels op. De oplossing voor het nijpende tekort aan parkeerruimte was opeens op de lange baan geschoven. Naarmate de opgravingen vorderden, werd het alsmaar duidelijker. De vondsten bleken zo interessant te zijn dat bewaring van de plaats zich begon op te dringen. Het was weer de leraar geschiedenis die zijn duit in het zakje deed. Toen het er naar uitzag dat de geplande parkeerruimte er misschien niet zou komen, werd iedereen die ook maar enig zakelijk belang had in de hoofdstraat, gemobiliseerd. De reactie was overweldigend en deed de burgervaders de schrik om het hart slaan. Dat was vooral het werk geweest van Versteele. De corpulente zakenman, gewoon alles grondig aan te pakken, had niet geaarzeld zijn zwaarste geschut in stelling te brengen. Als er geen deftige parkeermogelijkheid in het entrum kwam, dan zou het stadje zijn reputatie van provinciaal winkelcentrum snel zien verdwijnen. Hiermee had hij een gevoelige snaar geraakt. De keuze was duidelijk: ofwel voor overbodige rommel uit het verleden ofwel voor broodwinning in de toekomst. Joris Dekkers mocht dan nog aan de hand van historische geschriften aantonen dat de abdij in de geschiedenis van het stadje een belangrijke rol had gespeeld, opeens was het allemaal niet meer zo belangrijk meer. Hij mocht zelfs benadrukken dat de opgravingen in het zomerseizoen een toeristische trekpleister zouden worden, het mocht niet meer baten. Zijn tegenstanders stonden met hun argumenten veel sterker dan hij en zijn handvol getrouwen. Het leek erop dat al zijn moeite herleid zou worden tot een krampachtig achterhoedegevecht. De bevestiging hiervan hield hij nu in zijn handen. "En staat er ook nog iets in de krant over het geheimzinnige voorval van eergisteren?" De vraag kwam van Wouter. De uitslag van de gemeenteraad kende hij al van gisterenavond. Zijn vader was er immers aanwezig geweest. Maar nog altijd had de jongen er het raden naar waarom ze hem op school hadden opgepakt. "Ik zal eens kijken," zei zijn vader. "Als ze er iets over zeggen, dan moet het op dezelfde pagina staan." En inderdaad, helemaal beneden in het hoekje stond een klein artikel. 'Dronkeman in opgravingsput gesukkeld. Gisterenochtend vroeg werd het stoffelijk overschot gevonden van Fernand Logghe (53) vlakbij de ruïnes van de Sint-Michielsabdij. Getuigen wisten te vermelden dat de man dinsdagavond omstreeks halfacht café De Zuiper op de markt had verlaten om zich door het park huiswaarts te begeven. Volgens deze getuigen zou hij in lichtelijk beschonken toestand zijn geweest. Hoe hij precies in de put is terechtgekomen, blijft voorlopig een raadsel dat door het parket moet worden opgelost. Werd hij misleid door de drank en de mist en is hij hierdoor ongelukkig ten val gekomen, of werd hij met opzet erin geduwd? Gevonden voetsporen bij de plaats van het ongeval leidden aanvankelijk in de richting van een scholier. Maar onderzoek wees vlug uit dat het een vals spoor was. Het onderzoek zal ondertussen verder worden gezet.' Wouter zuchtte opgelucht. Nergens was zijn naam vermeld. Als zoon van de actievoerder voor het behoud van de Sint-Michielsruïne, konden ze het gemakkelijk hebben gedaan. Anderzijds was hij wel wat ontgoocheld dat er geen verdere bijzonderheden vermeld waren. Zo stond er geen woord over het vreemde symbool. De gerechtelijke diensten hadden hier blijkbaar niets over willen loslaten aan de pers. Ze hadden er zelfs niet op gewezen dat het lijk volgens hen in verdachte omstandigheden was gevonden. Want door de ongewoon grote inzet van mensen en middelen, hadden ze eigenlijk zichzelf verraden. Voor hen, en ondertussen ook voor Wouter, was de dood van Fernand Logghe duidelijk meer dan zomaar een ongelukkige val van een beschonken man. Gisterenavond was Wouter al op eigen houtje begonnen met de zoekactie. Zijn enige aanknopingspunt bleef het symbool. Over dat onderwerp bezat zijn vader aardig wat boeken. Een paar uur bladeren had hem geen windeieren opgeleverd. Wouter wist ondertussen wat het voorstelde en vooral: waar hij er nog meer over kon vinden. Maar dan had hij documenten nodig dat in de gemeentelijke archieven lag. Als hij die kon raadplegen, dan vond hij misschien genoeg elementen om de graafwerken, die volgende week moesten beginnen, op het nippertje tegen te houden. Toch besefte hij dat die kans maar heel klein was. Niet alleen had zijn vader de strijd definitief opgegeven, bovendien vertrok hij vanavond de hele herfstvakantie op studiereis. Anders had zijn vader hem mooi kunnen helpen bij de zoektocht. Nu zou Wouter het helemaal alleen moeten doen. Een mollige hand, met een grote ring aan elke vinger, greep naar de hoorn van het telefoontoestel. Een dikke wijsvinger drukte een serie toetsen in. Een paar keer duwde de vinger bijna op twee knoppen tegelijk. Het regelmatig onderbroken gezoem aan de andere kant van de lijn werd hoorbaar. Tot er iemand opnam. "Vansteenkiste," klonk het met een duidelijke grafstem. "Ha, dag Jules, hier Louis," zo gorgelde het met keelklanken. "Ik hoef je waarschijnlijk niet meer op de hoogte te brengen. De kogel is door de kerk. Volgende week mag jij met zwaar materieel aanrukken. Ik heb ervoor gezorgd dat jij het krijgt. De rest is alleen nog een formaliteit." "Prima, al blijf ik me afvragen hoe jij dat allemaal voor elkaar krijgt." "Relaties, jongen, niets anders dan relaties. Daarom was ik graag te weten gekomen of jij mij nu ook een klein pleziertje kunt gunnen." "Uiteraard, Louis, goeie vrienden mag je nooit een kleinigheidje weigeren. Zeg me, waarmee kan ik je van dienst zijn?" "Oh, eigenlijk houdt het niet zo veel in. Om de kuil voor dat parkeerterrein te graven, moet er nogal wat aarde worden weggeschept, hè." "Ja, dat moet sowieso gebeuren." "Wel, al die aarde moet toch ook worden afgevoerd." "Uiteraard, we kunnen het moeilijk ter plaatse laten liggen." "En je weet waarschijnlijk nog dat een deel van mijn terrein rondom mijn nieuwe villa nog moet worden opgehoopt..." "Haha, ouwe sloeber, ik hoor je al komen. En jij zou waarschijnlijk dolgraag willen dat ik mijn vrachtwagens daar bij jou kom lossen." "Precies, hoe heb je het geraden? Maar..." "Ja, zeg maar." "Zou je er wel goed op kunnen toezien dat ik alleen maar de beste aarde bezorgd krijg? Bij voorkeur zo vruchtbaar mogelijk. Je weet, ik moet mijn tuin nog laten aanleggen. Dus liever geen zand. Zeker geen steenbrokken. En uiteraard niets dat maar enigszins verontreinigd zou kunnen zijn." "Daar mag je op rekenen, Louis. Het ene plezier is het andere waard. Ik zal er iemand op laten toezien dat je alleen maar het beste van het beste krijgt." "Dat hoor ik graag, Jules. Alvast bedankt voor het pleziertje. En als ik je in de toekomst nog met iets kan helpen, je weet hoe je me kunt bereiken, hè." "Zeker, zeker. Wat je me daarnet vroeg, was maar het minste dat ik voor jou kon doen. Tot we elkaar nog eens tegenkomen." "Tot ziens, Jules, en de groeten aan moeder de vrouw." De lijn aan de andere kant werd afgebroken en Versteele legde op zijn beurt de hoorn neer. Hij wreef in zijn dikke handen. Het probleem van de terreinophoping rond zijn villa had hij netjes opgelost. De hele onderneming zou hem geen cent kosten. Dat was nu eenmaal het voordeel als je de juiste mensen goed kende. Mensen die tenminste welwillend waren. En zeker geen dwarsliggers zoals die Dekkers, die alleen maar roet in het eten kon gooien.
5. "Maar dat is toch niet eerlijk! Waarom mogen alleen volwassenen binnen?" Het was een serieuze tegenslag die Wouter Dekkers te verwerken kreeg. Vooral nu zijn vader, die hem hiermee had kunnen helpen, net op reis was vertrokken. De jongen kon zich maar met moeite inhouden. De man aan de balie van het gemeentelijke archief leek helemaal niet onder de indruk te zijn. "Waarom alleen volwassenen toegelaten worden?" zei hij met een gladgestreken gezicht. "Gewoon omdat we van hen nog enige garantie hebben dat er niets zal worden beschadigd of gestolen. En dan nog! Je moet eens kijken wat er niet allemaal verdwijnt uit de bibliotheek. En dat materiaal heeft lang niet de waarde van wat hier ligt." "Maar ik ben niet de eerste de beste. Ik heb altijd hoge cijfers voor geschiedenis. Bovendien, je weet toch wel wie mijn vader is." "Natuurlijk, maar je vader is een specialist én een volwassene. Daarom hadden we er ook geen bezwaar tegen dat jij soms met hem meekwam." "En ik heb me elke keer heel goed gedragen." "Dat kan best. Maar zelfs dat was al tegen het reglement. Kijk maar..." De man haalde een vergeelde wettekst boven die binnen een paar jaar wellicht ook een plaatsje zou verdienen in het archief. Hij schoof een klein brilletje op zijn neus en boog zich over de tekst. "Kijk, hier staat het. Artikel 7 bis. Alleen personen van volwassen leeftijd kunnen de toegang verkrijgen tot het lokaal van het gemeentelijke archief. Geen anderen mogen... Zie je?" Wouter had het begrepen. Hij stond tegenover een ambtenaar die zijn taak stipt vervulde. Zonder zijn vader zou hij hier nooit binnen komen. En binnen een uur vertrok die voor negen dagen naar Engeland. Als dat geen pech was. Tenzij... De jongen keek nog eens vlug rond. Yes! Met veel moeite kon hij een glimlach onderdrukken. Hij zou het op die manier proberen, maar dan wilde hij de zekerheid hebben dat het morgen kon. Net voor hij met geveinsde ontgoocheling zou afdruipen, vroeg hij: "En als ik morgen met mijn vader kom, mag ik dan binnen?" "Ik ben bang dat ik je dan nog moet teleurstellen.Voor je vader wil ik het wel door de vingers zien, maar op zaterdag is het archief gesloten. Het is niet omdat de bibliotheek hiernaast open is, dat wij..." "Ik heb het begrepen," zei Wouter en hij draaide zich om. Hij gaf de indruk zwaar ontgoocheld te zijn, maar in werkelijkheid jubelde hij. Morgen zou hij ongehinderd het archief kunnen raadplegen. Hij zou wel een medeplichtige nodig hebben. Wie zou daarvoor in aanmerking kunnen komen? "Zin om morgen met mij naar de bibliotheek te gaan?" Wouter probeerde het voorstel zo stil mogelijk te fluisteren. Met hun achten zaten ze rond een klein tafeltje. Daarop stonden een zestal grillig gevormde kruiken, vazen en flessen. Het was een stilleven dat ze moesten proberen na te tekenen. Elk vanuit zijn eigen hoek. Wouter zat vlak naast Tine. "Wat zei je daar?" vroeg ze alsof ze door haar artistieke concentratie niet had begrepen wat hij voorstelde. "Of je morgen naar de bibliotheek wilt komen. Ik heb je hulp nodig." "Toch niet om daar een tekening van mij te maken?" Wouter proestte het bijna uit van het lachen. Hij zag Tine al middenin de bibliotheek in haar blootje zitten. "Nee, hoor, dat reserveer ik voor een andere keer. Ik wil gewoon platen opzoeken, bekijken en eventueel overtekenen." "In de bibliotheek?" "Euh, niet helemaal. Maar het is daar toch in de buurt." "Hoe bedoel je?" "Wel, het is nogal ingewikkeld. Ik zal het je straks uitleggen, als we buiten staan." "Dan zullen we elkaar veel te vertellen hebben in heel korte tijd." "Wat bedoel je?" "Ik wilde je vertellen dat ik na de vakantie niet meer terugkom om te tekenen." Wouter schrok zo hevig dat zijn tekendoos van tafel gleed en pardoes op de grond viel. De potloodjes rolden over de vloer. Iedereen keek op. Gelukkig klonk de bel van zeven uur. Het was het verlossende signaal. Iedereen schoot in actie. Niemand had nog oog voor de jongen die op handen en voeten over de grond kroop. Die zat met zijn gedachten ergens anders. En daar had hij redenen genoeg voor. Die geniepigaard, die snoodaard, die valsaard en die smeerlap. Het waren alsmaar dezelfde woorden die door zijn hoofd schoten, gericht aan het adres van twee verschillende personen. Vader en zoon. Wouter had kunnen weten dat Gijs zoiets zou bedenken. En voor diens vader zou het idee alleen maar welkom zijn. Vanaf nu hoefde hij zijn stiefdochter niet langer drie keer per week 's avonds op te halen. "Verdomme!" riep Wouter nog eens, zo luid als hij maar kon. Gelukkig liep hij over het marktplein, zodat niemand in de huizen hem kon horen. Hoe zou hij contact kunnen houden met Tine? Er was voor haar geen enkele reden meer om nog naar het stadje te komen. Zelfs op zijn voorstel om morgen naar de bibliotheek te komen, kon ze niet zomaar ingaan. Ze zou het proberen, had ze hem gezegd, maar alles zou afhangen van thuis. Daardoor wist Wouter ook niet of zijn plan kon doorgaan. Verdomme, verdomme, verdomme! Hij sloeg het wandelpad doorheen het park in. Tussen de bomen hing al wat mist. Het begon hem zelfs op te vallen dat het de laatste tijd bijna elke avond ongewoon nevelig werd. Eigenlijk sinds ze begonnen waren met de opgravingen daar. Wouter kwam net ter hoogte van de wegsplitsing. Als hij links afsloeg, kwam hij straks weer bij de ruïnes. Maar in tegenstelling tot eergisteren, had hij daar helemaal geen zin meer in. De strijd was ondertussen gestreden en ze hadden zo goed als verloren. Het beetje hoop dat nog overbleef, dreigde nu ook helemaal te verdwijnen. En dat allemaal door die twee... Opeens bleef hij stilstaan. Wat zag de lucht daar in de verte boven de put er toch vreemd uit! Het was net alsof de nevelslierten langzaam heen en weer bewogen. Hij dacht er langgerekte, klagende gezichten in te herkennen. Was hij vanavond in de academie te veel naar zijn blad blijven staren? Of had het slechte nieuws dat hij van Tine had moeten horen, zijn geest op hol laten slaan? Wat het ook mocht zijn, een ding was duidelijk: wat zich daar in de verte afspeelde, was niet normaal. Het boezemde hem zelfs angst in. Toch was zijn eerste reactie nieuwsgierigheid. Hij wilde zichzelf ervan vergewissen dat er helemaal niets aan de hand was. Dat hij het zich alleen maar inbeeldde. Als hij er prompt naartoe liep, zou het hem wel vlug duidelijk worden. Hij draaide het pad op en liep hij met vaste tred in de richting van de opgravingen. Maar hij had nog geen tien meter afgelegd, toen hij zag hoe het patroon van de nevelslierten opeens veranderde. De dansende beweging veranderde in een mum van tijd in een dreigende, afwachtende houding. De langgerekte, klagende gelaatsuitdrukkingen balden zienderogen samen en sloegen om in grijnzende tronies. Dan kwam alles opnieuw in beweging en als slangen kronkelden de nevelslierten zich langzaam in zijn richting. Wouter dacht aan Fernand Logghe, wiens lijk men hier gisteren had gevonden. En dat was genoeg voor hem. Met zijn grote tekenkaft onder zijn arm maakte hij rechtsomkeert en begon hij te rennen zoals hij dat nog nooit in zijn leven had gedaan. |