Even
een voorsmaakje van de tekst?
Wat er vooraf gebeurde: Jan en Jo
moeten in het museum bijzonder lang aanschuiven voordat ze de mummie te zien krijgen. Maar
eindelijk is het zo ver.
De mummie zag er helemaal anders uit dan de
kleine Jo zich had voorgesteld. Vorige zomer was hij eens in een leegstaand krot door de
trap gezakt. Hij had zijn arm flink bezeerd. De hulpdiensten die door zijn broer en zijn
vriendjes waren opgebeld hadden hem naar de spoedafdeling van het ziekenhuis gebracht.
Daar werd zijn bloedende arm verzorgd en omzwachteld. Van zijn pols tot aan zijn schouder
werd hij met wit verband omwikkeld. 'Je ziet er nu bijna uit als een mummie,' had de
verpleger lachend opgemerkt. 'Maar goed dat je je niet overal zo bezeerd hebt. Anders was
je helemaal een mummie geworden.'
Sindsdien was het beeld van de sneeuwwitte zwachtels hem altijd bijgebleven, maar deze
mummie beantwoordde helemaal niet aan dat beeld. Niet alleen waren de zwachtels niet
allemaal even breed, ze hadden ook nog een vuilbruine kleur. Dat maakte de mummie
allesbehalve aantrekkelijk. Wat Jo nog het meest angstwekkend van alles vond, was het
omzwachtelde gezicht met de twee donkere, smalle spleten. Ze zaten precies op de plaats
waar de ogen moesten zitten. De kleine jongen probeerde naar binnen te kijken en voelde de
rillingen over zijn lijf lopen. Het was net alsof de mummie hem vanuit een verre, donkere
diepte aanstaarde...
'Zeg, Jo, komt er nou nog wat beweging in of wil jij hier wortelschieten?
De andere jongens willen de mummie ook nog zien, hoor!'
Het was Roel die hem riep. Kleine Jo schrok. Hij keek naar rechts en zag dat de massa al
minstens een meter van hem weggeschoven was. Hij was nu de enige die de anderen ophield.
Na een laatste blik op de mummie keerde de jongen de glazen kast de rug toe.
Langzaam liet hij zich met de stroom meevoeren in de richting van de andere zaal.
'Geweldig, hé?' riep Jan naar zijn kleine broer.
'Vijfduizend jaar oud en dat lichaam ligt daar nog zoals op de dag waarop
die vent is gestorven.'
'Hebben ze hem dan zomaar ingepakt?'
'Oh nee, hoor, anders was het hele zaakje aan
het rotten gegaan. Op school heeft de meester ons verteld dat de oude
Egyptenaren maanden nodig hadden om een dode op te kalefateren. Ik geloof
dat ze eerst alle ingewanden eruit trokken om die op sterk water te zetten.
De vazen waarin ze nu nog zitten, staan waarschijnlijk in een van die
kasten. Kijk daar, dat zijn ze.'
In de glazen kast waar ze langzaam voorbij schuifelden, stonden vier vazen waarvan er drie
een dierenkop als deksel hadden.
'Hé, die zien er best leuk uit,' zei kleine Jo.
'Zo eentje zou ik nog graag als souvenir meenemen.'
'Dat zal wel,' zei Jan. 'Het is hier geen
leegstaand huis waar je van alles kan meepikken. Jij moet later archeoloog
worden.'
'Wat moet ik later worden?'
'Arche... Och, laat maar en luister verder
naar mijn uitleg.'
'Oh ja. En wat gebeurde er daarna?'
'Daarna werd de dooie in verschillende
waterkuipen ondergedompeld.'
'Met sterk water?'
'Nee, met droog water.'
'Met droog water? Hoe kan dat nu?'
'Ik weet het ook niet, maar de meester zei
dat er in de scheikunde vloeistoffen bestaan die een mens doen uitdrogen.'
'En wat gebeurde er dan?'
'Zodra die vent kurkdroog was, stopten ze
zijn buik vol met zoiets als keukenkruiden, ze naaiden hem dicht en pakten
hem daarna helemaal in.'
'Die vent was toch wel degelijk dood.'
'Maar natuurlijk,' riep Jan lachend uit, 'hoe
kom je daarbij?'
'Och niets,' zei Jo, die zich niet belachelijk wilde maken. Toch dacht hij nog
altijd aan die vreemde oogholten. Tegelijk voelde hij opnieuw koude rillingen over zijn
rug lopen. |