TEKSTFRAGMENT:
Wat
er vooraf gebeurde: Marijn en
Talitha zijn die dag met de rubberboot vertrokken voor een
picknick op een afgelegen strandje. Daar worden ze echter
gestoord door de eigenaar van een nabijgelegen terrein en door
hem in zee gedreven. Maar niet zo veel later raakt de motor vast
in het sargassowier...
Opnieuw
kwam hij boven water. De wieren lagen over hem heen. Marijn zag
eruit als een zeemonster. Normaal zou Talitha hier hartelijk om
gelachen hebben. Maar de toestand was nu veel te ernstig.
‘De
breekpen is gesneuveld,’ zei hij.
‘Op zichzelf geen ramp.
Maar we kunnen niet meer weg.’
Talitha
hielp hem terug in de boot klauteren. Marijn trok zijn
duikmasker af. Hij was woest. ‘Allemaal
door de schuld van die smeerlap!’ riep hij kwaad. ‘We hadden
samen zo’n mooie middag kunnen beleven. En hij heeft dat
verknald. Waarom kon hij ons niet met rust laten? Zaten we hem
in de weg? Hadden wij hem iets misdaan? Maar nu staat hij bij
mij flink in het krijt, hoor. Ik zal het daar zeker niet bij
laten. Dat kan ik hem garanderen. Ik krijg hem nog wel te pakken
en dan laat ik hem zijn hoed opeten. Goed geweten!’ ‘En
dan?’ vroeg Talitha. Het
meisje moest zich inhouden om het niet uit te proesten. Dat
gebeurde elke keer wanneer Marijn zich kwaad maakte. Ze kon er
niets aan doen. Het werkte gewoon op haar lachspieren. Toch
wist ze dat hij dat nodig had. Uitrazen was voor hem de beste
manier om zijn woede te verwerken. Daarna was hij weer de ouwe
en kon hij de draad weer gemakkelijk opnemen. ‘En
dan?’ riep Marijn. ‘En dan …’ De
jongen aarzelde. ‘Welja,
dan zien we wel. Maar ondertussen moeten we wel een oplossing
vinden om hier weg te raken. Ik heb niet veel zin om hier de
hele nacht door te brengen. Jij?’ Talitha
knikte en glimlachte tegelijk. De bui was over. Het
bleef even stil. Toen zei Marijn: ‘Ik zie maar een enkele
oplossing om hieruit te raken,’ zei hij. ‘Ik hulp ga
halen.’ ‘Maar
we zitten meer dan een halve kilometer diep in zee,’ riep
Talitha, ‘en het is uitgesloten om te zwemmen doorheen dat
wier. Je had het daarnet al moeilijk om de andere kant van de
boot te bereiken.’ ‘Dat
is juist,’ zei Marijn. ‘Maar gelukkig heb ik ook mijn
snorkelmateriaal meegenomen. Nu kan ik iets anders doen dan
zwemmen.’ ‘Ga
je misschien vliegen?’ vroeg het meisje halflachend. ‘Nee,
en ik zal er ook niet overheen lopen. Maar ik kan nog altijd
duiken.’ ‘Toch
geen halve kilometer?’ ‘Natuurlijk
niet! Maar niets of niemand belet mij elke twintig meter weer
boven te komen om lucht te happen. Zeehonden doen het toch ook
op die manier? En daarbij leggen ze lange afstanden af onder
water. Dus …’ Talitha
knikte opnieuw. ‘Maar
wat doe je als je het strand bereikt?’ vroeg ze. ‘Of ben je
die kerel al vergeten?’ ‘Helemaal
niet. Daarom zal ik proberen zo ver mogelijk van hem vandaan aan
land te gaan. Daarna wacht er mij nog een trektocht van vele
kilometers. Eerst langs de kust en dan doorheen de bush. Tot aan
de hoofdweg. Daar zal iemand me wel oppikken.’ ‘En
ondertussen blijf ik hier alleen achter?’ vroeg Talitha. ‘Ik
vrees dat we geen andere keuze hebben. Jij hebt niets mee om te
snorkelen. Dus …’ ‘Je
hebt gelijk,’ zei het meisje. ‘Hier zit ik nog tamelijk
veilig. Zelfs wanneer het donker wordt. Want je zult wel niet
snel terug zijn.’ ‘Dat
vrees ik. Maar hier kan jou vannacht niets overkomen. Ik kan me
niet indenken wat.’ Maar
toen dacht Marijn aan wat die meneer Wagner hem had verteld.
Stel dat die vent nu eens gelijk had en dat er met dat wier ook
nog iets anders was meegekomen, iets dat misschien bedreigend
kon zijn … Was het wel veilig om Talitha hier zo lang alleen
achter te laten? ‘Is
er dan toch iets?’ vroeg het meisje toen ze zijn bezorgd
gezicht zag. Marijn
wist niet hoe hij moest reageren. Bijna was hij er over begonnen
toen er in de wieren opeens beweging kwam. Een heel pak steeg
steeg op alsof er een of ander monster te voorschijn wilde
komen. Ze
deinsden verschrikt achteruit. Totdat de bruine slierten naar
beneden schoven en er een dolfijnenkop uit het water stak. Het
dier snaterde luidop. Het was de dolfijn van Marijn. ‘Derby,’
riep Marijn dolgelukkig, ‘jij bent het. Wat kom jij hier
doen?’ ‘Hij
moet ons gehoord hebben,’ zei Talitha. ‘Van
zo ver?’ ‘Jawel,
of andere dolfijnen moeten het hem verteld hebben. Ik denk dat
we nu gered zijn.’ ‘Hoezo?’
‘Nu
kun jij hier blijven, terwijl Derby voor ons hulp zal halen. Of
vertrouw jij je dolfijn niet meer?’ Talitha
had geen ongelijk. Als de dolfijn flink doorzwom, dan kon hij in
hoogstens enkele uren tijd de marina gemakkelijk bereiken. Nog
niet de helft van de tijd die Marijn nodig zou hebben voor zijn
moeilijke trektocht. Maar hoe zou dit intelligente dier dan
moeten duidelijk maken dat er met hen iets mis was? Jason, de
duikinstructeur, was in de marina wel een boot aan het repareren
en hij was iemand die Derby tamelijk goed kende, maar hoe zou
hij reageren? En hoe lang zou het duren voordat hij snapte dat
er hen iets was overkomen? Marijn
besloot dat ze Derby een kans moesten geven. Dan zou Talitha ook
niet alleen achterblijven. ‘Akkoord,’
zei hij ten slotte, ‘we sturen hem erop uit.’ ‘Prachtig,’
riep het meisje, ‘hij zal ons zeker niet ontgoochelen. Met een
beetje geluk zijn we al weer in de marina nog voordat de zon is
ondergegaan.’ Marijn
reageerde niet. Hoewel hij vurig hoopte dat ze gelijk kreeg,
vreesde hij dat de nabije toekomst er voor hen niet rooskleurig
uitzag. Want opnieuw dacht hij aan wat die sombere meneer Wagner
hem vanochtend had verteld…
|